Essay: Pioniers prikkelen de bosgeesten
Essay: Pioniers prikkelen de bosgeesten
‘Distelplantage!’, ‘Onkruidbende!’, ‘Verspilling van vruchtbare landbouwgrond!’ Zomaar een greep uit de minder vleiende reacties van omwonenden en passanten op beelden van een jong voedselbos in de eerste jaren tijdens en na de aanplant. Als pleitbezorgers van de professionele voedselbosbouw worden we regelmatig geconfronteerd met zulke reacties. De laatste tijd gebeurt dat steeds vaker mede als gevolg van alle publiciteit rond de aanplant van onze jonge voedselbossen in Schijndel en Almere (Eemvallei Zuid). Hoogste tijd voor een passend weerwoord.
De gemoederen kunnen hoog oplopen bij het zien van de wildgroei aan ruigtekruiden - zoals distels, brandnetels, ridderzuring en haagwinde - die zo kenmerkend is voor de pioniersfase van een (voedsel-)bos. Dat komt waarschijnlijk doordat mensen gewend zijn geraakt aan de landschappen uit de moderne landbouw met o.a. grootschalige (geploegde) akkers, uitgestrekte raaigraslanden en brede boomgaarden met lange rechte rijen fruitbomen op gemaaid gras. Deze landschappen wekken vaak associaties op van een ‘moderne, efficiënte landbouw’ die ‘ons voedsel’ produceert, ‘mooie exportcijfers’ noteert en ‘hardwerkende boeren’ die ons welvaart bezorgen. Toch zijn meer ingevoerde liefhebbers van (voedsel-)bos en natuur minder gecharmeerd van al die ‘aangeharkte’ landbouwpercelen. Zij worden juist enthousiast van de rijk gekleurde velden met kleine bomen en struiken tussen het woekerende onkruid in een jong voedselbos. Hoe zit dat? In deze blog beantwoord ik deze vraag aan de hand van de rol en meerwaarde van zogenoemde ‘ruigtekruiden’ voor de ontwikkeling van een voedselbos.
Voedselbosbouwers willen ‘meebewegen met de natuur’. Maar in welke richting beweegt de natuur? In ons land ontwikkelt de natuur zich, overal en helemaal vanzelf, tot een bos. Het is een kwestie van wachten en niks doen. Hoewel Nederland geen natuurlijke bossen meer heeft, is het gemakkelijk om er één te laten ontstaan. Alle benodigdheden voor natuurlijke bosvorming zijn namelijk overal aanwezig: zon, lucht, water, vruchtbare bodem, bodemleven, een niet al te hardvochtig klimaat en kiemkrachtige zaden van kruiden, struiken en bomen die groeien dankzij de fotosynthese. Er zijn geen mensen nodig om een bos te laten groeien: als je in Nederland een stuk (landbouw) grond braak laat liggen, groeit daar vanzelf een bos. Maar zo ziet het er niet direct uit. De eerste jaren zie je vooral ruigtekruiden groeien en bloeien. En die groeien snel, mede dankzij de vruchtbare bodems en grote hoeveelheden actieve stikstof (vooral ammoniak en stikstofoxiden) in ons milieu. Met het oog op de woekerende onkruiden die daarin gedijen - die deinende zeeën van distels, brandnetels, koolzaad, melde, klaver, smeerwortel, zevenblad, bramen, paardenbloemen - zou je bijna denken: dat wordt nooit een bos!
Wie geduld heeft, ziet door de ruigtekruiden een bos groeien
Maar schijn bedriegt, want als je die braakliggende grond maar lang genoeg met rust laat, zie je op enig moment houtige plantensoorten boven de ruigtekruiden uitgroeien: meidoorn, sleedoorn, bottelroos, hazelaars, wilgen, iepen, populieren, berken, elzen, enzovoorts. Wie nóg wat geduld heeft, ziet na verloop van jaren een rijk ecosysteem ontstaan dat zich laat herkennen als een natuurlijk bos. Van onder naar boven ontstaan langzamerhand verschillende vegetatielagen: in de bodem groeien schimmels die in de herfst zichtbaar worden door bloeiende paddenstoelen, bovengronds volgen de kruidlaag en struiklaag, dan een laag met hoge struiken en lage bomen, een laag met klimplanten en tenslotte de hoogste vegetatielaag met grote kruinbomen die samen het ‘kronendak’ van het bos vormen. Een voedselbos ontstaat niet vanzelf. Menselijk ingrijpen - onder meer in de vorm van een zorgvuldig ontwerp en de aanplant van eetbare soorten - is nodig om te komen tot een productief bosecosysteem waaruit veel eetbaars valt te oogsten. Maar voedselbosbouwers maken wél slim gebruik van de groeikracht van een natuurlijk bos. Het bewust laten woekeren van ruigtekruiden is een manier om ‘mee te bewegen’ met de natuur die in onze streken altijd en overal een bos wil vormen. Want zij markeren de pioniersfase van het ecosysteem en vervullen nuttige functies bij de bosvorming. Ieder veld met woekerend onkruid kun je daarom óók beschouwen als een jong bos, al is er nog geen boom zichtbaar.
Bodemopbouw, bescherming en beschutting
Wat zijn de functies van de pionierskruiden die het aangezicht van jonge (voedsel-)bossen bepalen? Ten eerste bevorderen ze de opbouw van een gezonde, vruchtbare bodem. Soorten als ridderzuring, distels en smeerwortel vormen penwortels die diep de grond ingroeien. Zo verbeteren ze de bodemstructuur en bereiden ze de weg voor de wortelstelsels van met name de hoge kroonbomen. Dankzij hun enorme groeikracht - distels en brandnetels kunnen in één seizoen wel drie meter hoog worden - leggen ze elk jaar veel CO2 en actieve stikstof vast in het loof en de wortels. Na het afsterven in de winter composteren de pionierskruiden op en in de bodem en dragen ze bij aan de opbouw van organische stof en organisch gebonden stikstof in de bodem. Deze autonome (!) opbouw van bodemvruchtbaarheid is een belangrijke reden waarom een voedselbos geen (kunst-)mest nodig heeft om te groeien.